15 juni

ds. Wilco van Wakeren

Johannes 3:1-16

In de nacht komt de ziel tot leven

Hij komt in de nacht. Nikodemus. Een man met naam, gewicht, geleerdheid. Niet zomaar iemand uit het volk, maar een leraar van Israël, een wetgeleerde, iemand die tot het Sanhedrin behoort.

Hij staat niet buiten de religieuze traditie, maar is erdoor gevormd. En toch komt hij — voorzichtig, misschien op zijn hoede — in de nacht. Want er is iets in hem aan het verschuiven.

Die nacht is veelbetekenend. In het Johannesevangelie heeft de nacht niet alleen een letterlijke betekenis, maar ook een symbolische. Het is de sfeer van onzekerheid, verborgenheid, zoeken.

In de nacht ligt alles open — de maskers vallen, de zekerheid verliest haar stem, en het hart begint aarzelend te spreken.

In de stilte van de nacht ontwaakt soms iets wat overdag geen ruimte krijgt. En zo komt Nikodemus.

Zijn woorden zijn beleefd: “Rabbi, wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is.” Maar Jezus breekt deze beleefdheid open. Hij antwoordt niet op het niveau van religieuze erkenning, maar raakt direct het diepere spoor aan.

“Voorwaar, ik zeg u: tenzij iemand opnieuw geboren wordt, kan hij het koninkrijk van God niet zien.”

Jezus spreekt hier niet over een nieuwe overtuiging, maar over een nieuw bestaan. Niet over uitbreiding van kennis, maar over een fundamentele transformatie van de mens.

De vroege kerk las in deze woorden de doop, het sterven aan het oude leven en het geboren worden in Christus. Maar er is ook een andere laag — een dieper mystiek verstaan.

De weg van de mysticus als een innerlijk proces gaat in fasen: dit wordt vaak beschreven als ontwaken, loutering, de donkere nacht, verlichting en ten slotte eenwording met het goddelijke.

En wie goed luistert naar dit nachtelijke gesprek, hoort hoe die weg in Nikodemus al begint te trillen.

Wat bij hem gebeurt, is het eerste: het ontwaken. Niet als besluit, maar als ervaring. Er is een vermoeden van ‘meer’, van echtheid, van goddelijke nabijheid.

Niet meer in de vertrouwde vorm van wet en traditie, maar als een geestelijke fluistering. De ziel wordt wakker.

Nikodemus ontdekt niet iets nieuws, maar herinnert zich iets wat altijd al waar was.”

Wat Nikodemus in Jezus ontmoet, is niet te vangen in wetten of leerstellingen. Hij ervaart een heilig vermoeden — iets in hem wordt aangeraakt, iets dat tegelijk vertrouwd en vreemd is.

Hij is niet tot Jezus gekomen om te leren, maar omdat hij diep vanbinnen is geraakt.

Maar dan volgt onmiddellijk verwarring. “Hoe kan iemand opnieuw geboren worden als hij al oud is?” vraagt hij. De ontwaking is zelden helder.

Vaak gaat zij gepaard met onzekerheid, met het loslaten van wat vertrouwd is. Jezus spreekt van geboren worden uit water en Geest.

Hij gebruikt woorden die verwijzen naar stroming, naar vloeibaarheid, naar adem - naar iets dat niet maakbaar is, maar dat je geschonken wordt.

Alles wat zekerheid gaf — posities, kennis, beelden van God — begint af te brokkelen. Wat ooit houvast gaf, belemmert nu de doorgang naar binnen. De ziel moet loslaten wat haar vasthoudt. Niet uit dwang, maar omdat ze anders niet verder kan ademen.

De ‘tweede huid’ van sociale rollen, religieuze prestaties of morele superioriteit moet worden afgelegd. Loutering is het pijnlijk proces waarin wij worden afgepeld tot wie wij werkelijk zijn.

Geen heilige bovenlaag, maar een afhankelijk mens. Adem van God. Ontvankelijk lichaam.

Het is deze loutering die ook in ons geloof plaatsvindt als we niet langer kunnen geloven zoals vroeger. Als de oude taal niet meer werkt. Als God te groot wordt voor onze systemen. Dan begint de ziel zich opnieuw te openen, niet vanuit zekerheid, maar vanuit kwetsbaarheid.

Maar deze kwetsbaarheid kent ook een diepte. Want wie verder gaat op deze weg, komt zeker ook in de donkere nacht van de ziel.

Een fase die vaak als verlatenheid wordt ervaren. Alsof God verdwenen is. Gebed voelt leeg, de hemel gesloten. De beelden die ons troostten, werken niet meer. De mystieke traditie heeft deze nacht herkend als het moment waarop de ziel wordt losgemaakt van het verlangen naar troost, naar God als ervaring.

Ze leert lief te hebben omwille van God alleen. Geloven zonder bewijs, hopen zonder zicht, beminnen zonder gevoel.

Misschien zijn er mensen die dat herkennen. Die in stilte leven met een God die zwijgt. Die in de nacht geen stemmen meer horen, maar wel blijven.

De weg van Nikodemus voert niet naar onmiddellijke helderheid, maar naar trouw in het niet-weten.

En dan, onverwacht, breekt Jezus door met woorden die als licht zijn: “Zo lief had God de wereld…” 

Dat is de kern. Geen systeem, geen oordeel, maar liefde. Radicale, onbegrijpelijke liefde.

Niet aan voorwaarden gebonden. Niet voor wie goed leeft, maar voor ieder mens die verlangt. “Opdat ieder die gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.”

En dat eeuwige leven, zegt Johannes elders, is dat wij God kennen — niet als object van kennis, maar als bron van leven.

Hier breekt iets van de verlichting door. Niet als permanente extase, maar als flits van vrede.

Als innerlijk weten: ik ben gekend. Ik ben geliefd.

En alles is in die liefde opgenomen. Verlichting is niet de beloning voor lijden, maar een geschenk - een genadige glimp van de werkelijkheid achter de sluier. Wie haar ontvangt, wordt zachter. Dankbaarder. Geen veroveraar van God, maar ontvanger van licht.

Van Nikodemus horen we hierna niets meer — tot het einde. Als Jezus gestorven is, verschijnt hij opnieuw. Niet meer als nachtelijke zoeker, maar als stille dienaar. Hij verzorgt het lichaam van Jezus, brengt mirre en aloë. Zwijgend. Eerbiedig.

Getransformeerd. Niet door overtuiging, maar door liefde. Hij is één geworden met de weg die hij begon te gaan. Niet boven de wereld, maar erin.

Niet als mysticus in afzondering, maar als mens tussen mensen. Deze eenwording is het leven in eenvoud, in liefde, in dienstbaarheid. Niet als afsluiting, maar als vervulling.

Nikodemus is een geestelijk portret van ons allemaal. Want wij komen ook in de nacht.

In onze vragen, onze onrust, onze hoop. Wij ontwaken, raken verward, worden gelouterd, ervaren stilte, en soms: licht. En wie dan blijft, die zal leven.

Niet als bezit, maar als gave.

Want de Geest waait waar zij wil. Onvoorspelbaar. Niet te organiseren. Maar wie zich laat meenemen, wordt geboren — uit water en Geest.

Als kind van het Licht.

Amen.


18 mei 2025

ds. Jantine Heuvelink
Deuteronomium 6:1-9 en Johannes 13:31-35


Inleiding op de Schriftlezing
We volgen met de lezingen vandaag het oecumenisch leesrooster.

De eerste lezing is uit het Oude Testament uit het boek Deuteronomium waar Mozes woorden van God doorgeeft aan het volk Israël. Na de bevrijding uit de slavernij in Egypte moeten de Israëlieten in de woestijn leren om met de vrijheid waarin ze in het Beloofde Land zullen leven om te gaan. Vrij zijn is één ding, maar vrij blijven, hoe doe je dat? Daarvoor dienen de geboden van God, die wijzen op de God van Israël als de enige God om te dienen. Doe jezelf en een ander niet tekort door andere machten te dienen. Zoals God één is, zo zullen ook de Israëlieten uit één stuk moeten leven en in heel hun doen en laten, van opstaan tot slapen gaan, God liefhebben door Zijn woorden te doen.

De tweede lezing is een kort gedeelte uit het evangelie van Johannes. Wij zitten nu in de tijd na Pasen, maar we lezen hoe Jezus aan de vooravond van zijn dood, zijn leerlingen toespreekt. Eerder in dit hoofdstuk 13 heeft Jezus de voeten van zijn leerlingen gewassen, Hij heeft zich toen kleingemaakt en hen gediend én hen opgedragen van elkaar gediend te zijn. Daarop volgend heeft Jezus Judas aangewezen als de vriend die hem verraden zal. En juist als Judas vertrekt om dat te gaan doen, dan begint onze lezing.

Overweging          

1. ‘Lieve mensen’ - dat zou de aanhef van deze preek wel kunnen zijn.

Want over liefde gaat het in de woorden van Mozes en van Jezus. Maar wie is lief?

Liever begin ik zo: ‘Gemeente van Jezus Christus’.

Want dat is wat ons bindt, dat is wie we zijn: gemeente in het voetspoor van Jezus, de Opgestane.

Hier komen we allemaal bij elkaar, voor mij deels bekenden, deels onbekenden en u thuis of elders voor mij nu onzichtbaar, ook met ons verbonden.

We hebben hier iets te zoeken, hopen hier iets te vinden, maar hebben we elkaar ook lief?

2. De vijf zinnen die we lazen uit het Johannesevangelie zijn de eerste woorden van de afscheidstoespraak die Jezus houdt en die ruim vier hoofdstukken zal duren (t/m Hfdst 17). Dit gedeelte is zeg maar de opmaat, een samenvatting, van wat later nog uitgebreid terugkomt.

Een kernwoord in deze opmaat is het woord ‘nu’. Nu gaat het gebeuren.

Wat? De grootheid van God zal zichtbaar worden.

Dat vraagt om uitleg, want hoe kan het dat het moment waarop Judas vertrekt om Jezus te gaan verraden, hét moment is dat de grootheid van God zichtbaar wordt?

Dat heeft te maken met de liefde waarmee Jezus de mensen liefheeft. Nu alles duister wordt, het is nacht en het verraad is begonnen, nu zal blijken hoe Jezus de liefde en trouw van God belichaamt en hoe God zo zichtbaar wordt in Jezus, verbonden is met Jezus in de liefde die Hij leeft tot het einde. Niet het lijden dat Jezus zal ondergaan maakt God zichtbaar, maar Jezus die niet wijkt voor het lijden, trouw blijft aan wie bij Hem horen, Zijn leven inzet voor wie Hij liefheeft (Joh 15:13). Dat is wat nu gaat gebeuren.  

Kunnen wij dat volgen? Nee. ‘Waar ik heen ga, daar kunnen jullie niet komen’ zegt Jezus tegen zijn leerlingen. Het is zowel een nuchtere constatering als een bemoediging: zij (wij) hoeven Jezus niet te zijn. Maar Jezus wijst een weg die wel begaanbaar is voor ons: ‘Heb elkaar lief’. Dat is het gebod, het kader, dat richting en ruimte geeft aan ons samenleven als Jezus weg zal zijn.

Een nieuw gebod, noemt Jezus het. Maar dat is het natuurlijk niet. Het is het oude gebod, dat we kennen uit de woorden van Mozes: ‘Heb de Heer je God lief met hart en ziel en met al je kracht, houd je aan de geboden, heb je naaste lief als jezelf’. (Deut 6: 4 en Lev 19:18)

Het is geen nieuw gebod, maar zoals Jezus deze geboden heeft verwoord en belichaamd zijn de leerlingen ze wel met nieuwe ogen gaan zien. En velen met hen. Er is niets oud of versleten aan deze woorden. Dit gebod is actueel en laat zich elke dag opnieuw invullen. Jezus heeft dat laten zien op een nieuwe manier, Hij is daarmee begonnen en met dat voorbeeld zullen we het nu moeten doen: ‘Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben’.

Hoe dan? Waaruit bestaat Jezus’ voorbeeld ook al weer?

Elkaar dienen en de minste willen wezen, denk aan de voetwassing.

Trouw zijn aan je naaste en je houden aan de geboden van God, zodat er voor ieder mens ruimte is om het goede leven te leven, denk aan de mensen die Jezus geneest en die Hij uitnodigt mee te doen ook als ze anders zijn dan ‘gewoon’. 

3. Jezus vat zijn voorbeeld samen als liefhebben en dat is verwarrend. Want wij kennen liefhebben vooral als het hebben van een bepaald gevoel voor een ander, als iets persoonlijks.

Daar gaat het hier niet om. Dit liefhebben gaat niet om het hebben van een gevoel, maar om iets wat je doet. Het gaat om een houding van je willen inzetten voor de ander. Je positief willen verbinden met een ander. Daarom is het ook een gebod, het is (om) te doen. 

Dit is de achtergrond van het gebod ‘Heb elkaar lief’. Ik zie de kerk graag als een oefenplaats voor dit gebod. Als een plek waar we kunnen ontdekken hoe we elkaar van dienst kunnen zijn in de kerk en naar buiten toe. Kerk als een gemeenschap waar we er vanuit mogen gaan dat ieder van ons gehoor wil geven aan dit gebod van de liefde, dat je elkaar daarop aan kunt spreken en je daar ook door de ander bij gesteund voelt. Kerk als een plaats waar je met anderen die heel anders zijn, kunt zoeken hoe je samen gemeente van Jezus Christus kunt zijn.

Een uitdaging is dit, dit weekend las ik op social media opnieuw hoe verdeeld de kerk is rond Gaza-Israël en de vraag hoe onze houding moet zijn tegenover het geweld daar en ik schrik van de scherpe woorden die er klinken over medechristenen.

‘Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn’, zegt Jezus. Die liefde wordt op de proef gesteld. En ook daarin is Jezus voorgegaan. En toch: Jezus verbindt zijn leerlingen met hem en met elkaar door dit gebod van liefde, juist omdat het er op aan zal komen.

4. Sowieso is het nogal een contrast: de opdracht die Jezus aan zijn leerlingen geeft ‘Heb elkaar lief’ en de verraderlijke situatie waarin Hij zich bevindt. Dit contrast zal ook herkenbaar zijn geweest voor de vroegste gemeenten. En zo botst ook onze harde werkelijkheid met dit gebod.

Ik heb zelf altijd moeite gehad met het motto van de Protestantse Kerk Amsterdam, dat luidt dat we ‘Gods liefde gestalte geven in de stad’. Ik vond dat zelf altijd ver afstaan van het kerk-zijn-in deze stad, een iets te hoogdravend en vroom verwoord motto. Maar, net als bij Jezus voorbeeld, helpt het om hierbij in het klein te beginnen, op je eigen plek.  

Het gebod ‘Heb elkaar lief’ is geen oproep tot zoetsappige vroomheid of hoogdravend idealisme, het gaat om een levenspraktijk. Mozes roept het volk Israël op met hart en ziel en kracht God lief te hebben en de geboden in gedachten te houden en op de lippen te dragen in de avond en de ochtend en op het lijf te dragen en geen ruimte binnen te gaan zonder ze te vergeten. Precies zo is dit nieuwe gebod ‘Heb elkaar lief’ de basis voor de leerlingen van Jezus om verder te kunnen gaan als Hij er niet meer zal, zijn tot op vandaag. Zo blijven wij God en God ons nabij.

Besta daarin, zegt Jezus, zoals ik leef in mijn Vader, en mijn liefde voor jullie daarin is opgenomen. Neem mijn liefde voor jullie in je op, heb elkaar daarmee lief, verbind je daarin met elkaar, zodat jullie daarmee van mij getuigen.

Jezus’ leven en zijn liefde vormen een weerwoord tegen wat duister is.

Met onze liefde, onze inzet voor een ander, getuigen we van wie God is: Licht van de Wereld, Zijn liefde de grond van ons bestaan. Bij Wie ruimte is voor eenheid in verscheidenheid, heelheid in kwetsbaarheid. Die oplicht waar mensen trouw zijn, elkaar dienen, elkaar zien en welkom heten.

‘Heb elkaar lief’, dat is wat ons te doen staat, lieve mensen. Amen.